donderdag 31 december 2009

met de negen

In lijn negen zit ik. Op weg naar Oost doorkruisen we het centrum, rijden langs het Rokin en het Waterlooplein en verder. De dame in het glazen hokje roept bij elke halte iets om. Eerst in het Nederlands, dan in het Engels. 'End raijt from joe, in det brauwn bilding, dze Herremitààge, leedies end djentelmèn. '
We passeren het Tropeninstituut. Aandachtig kijk ik de Marmeren Hal in, zie mensen lopen. Ooit werkte ik daar ook. We rijden om het gebouw heen. Ik weet nog precies wie achter welke ramen zit.
Na een paar minuten verlaten we de stad. Rechts van mij zie ik de Rembrandttoren, glanzend in het zonlicht. Links daarvan de twee beschuitbus-torens van Waternet. 'Oooh', denk ik, 'ook daar werkte ik'.
Eind lijn negen, we zijn er. Ik stap uit, de tram rijdt nog een klein stukje over de rotonde en stopt. Schuin tegenover me zie ik een groot gebouw liggen. Mijn nieuwe werkplek.

dinsdag 29 december 2009

herfstblaadjes in de winter

Weifelend staan we voor het kledingrek. Het is uitverkoop. 'Kijk', zegt ze, 'dit is ook een schattig rokje. Mijn schoondochter heeft er zo één.' Ze voelt aan de stof, trekt het iets naar zich toe zodat de print in zicht komt. 'Mmm', zeg ik, 'beetje kort, kan wel bij jonge beentjes. Niet bij die veertig-plus benen van mij hoor.' 'Jaaa', zucht ze en laat het weer los. 'Nee, dat kan niet meer bij die beentjes van ons'. Ze loopt de zaak in, naar achteren.
Even later komt ze terug. 'Kijk BlueBlue, is dit iets voor jou?''Tja', zeg ik, 'ach, bij zo'n jurk komt die boezem tegenwoordig zo in beeld, hè... Mmmm, lief van je maar uhm...''Okay', zegt ze en pakt een vestje. Tijgerprintje. 'Kom je zo even kijken, BlueBlue, ik ga 'm passen.'
Na een minuut of wat sta ik naast haar bij de spiegels. 'Mmmm', zegt ze en trekt aan de stof boven de boezem. 'Flubbert... te groot... tegenwoordig pas ik dit soort dingen niet meer.'
Zonder trofeëen verlaten we de boutique. We laten de winteruitverkoop voor wat hij is. Herfstblaadjes die we zijn.

maandag 28 december 2009

toen

Oosterse oogjes heb je. Verstoord kijk je er mee om je heen vanachter het glas. Ontroerd en vermoeid ben ik. En ik kijk. Naar jou, mijn kereltje. Zo klein, zo fijn, zo tenger en kwetsbaar. Te klein. Ze halen je weg, je wordt naar een andere afdeling gebracht. 'Dag ventje'.
Om me heen is het onrustig. Kommen water worden gevuld, doekjes tevoorschijn gehaald. Ze gaan me wassen. Gelaten onderga ik het, voel de warmte van de handen van de verpleegster. En denk aan jou. Mijn kereltje.
Daarna drink ik gretig van de thee en eet beschuit met muisjes. 'Wat lief dat ze dat zo doen, in een ziekenhuis', zeg ik tegen mijn man. Hij knikt, wetend, want hij werkt hier, pakt mijn hand en streelt die. Samen zijn we stil. We hebben een kindje gekregen.

zaterdag 26 december 2009

afgeleid

'Wilt u me even het roomijs aangeven?' vraagt de vrouw en ze wijst schuin naar achteren. 'Ja hoor', zeg ik en zet mijn mandje gevuld met boodschappen neer. Als ik vlakbij de vrieskast ben, blijft ze voor de deur staan. Een moment twijfel ik aan haar verstandelijke vermogens maar dan zoeft ze een stukje vooruit. Een klein stukje zodat ik er net aan bij kan. 'Doe die van 99 cent maar', zegt ze. 'Alstublieft' en ik geef het haar aan. ''T is toch wel vanille, hè?!' is haar antwoord. 'Jazeker', zeg ik terwijl ze het pak in haar mand aan het stuur gooit. Even bekijk ik haar wat beter. Een stevige vrouw is het, met kortgeknipt donker haar. Een vol gezicht heeft ze, zorgvuldig opgemaakt, haar blik is vastberaden. Ze zoeft weer weg. Onderwijl is mijn man gearriveerd met een kar vol boodschappen. Lacherig bekijken we de hoeveelheid, lopen naar de kassa en rekenen af.
Pas 's avonds merk ik dat ik allerlei boodschappen mis. Die zaten in mijn mandje en dat staat nog bij de vrieskast in de supermarkt.

donderdag 24 december 2009

met aandacht

Half vier. De laatste zonnestralen schijnen mijn kamer binnen. 'Nog even en dan is het alweer donker', denk ik en schrijf verder. Vijftien minuten, dertig minuten werk ik geconcentreerd door. Dan merk ik dat het om mij heen donker is geworden. Ik schuif mijn stoel naar achteren. 'Tijd voor de kaarsen, poes', zeg ik, sta op en loop naar de keuken waar de lucifers liggen. Mijn kat trippelt mee, haar staartje op als een antenne. 'Prrrt', doet ze, 'prrrt' terwijl ze langs mijn benen fleemt. 'Ja, ja, schatje, ik weet wat je wilt. Zoetemelk voor het meisje.' Als ik de ijskast open, staat zij al bij haar bakje en als ik de melk schenk, likt zij gretig van de straal. Voor mezelf schenk ik een glas wijn in. Op de terugweg naar de kamer draai ik de kachel wat hoger.
Voorzichtig zet ik mijn glas op tafel, pak een luficer en ontsteek de kaarsen. Als ze allemaal branden, ga ik zitten, kijk om me heen, neem een slok en schrijf verder.

zondag 20 december 2009

oma

Als ik bij je ben, blijf ik staan. Steek mijn handen in mijn zakken en plant mijn voeten steviger in de grond. De bodem hier is hobbelig, het grasveld is kortgeleden omgewoeld. Dat komt, er is iemand bovenop je komen liggen. Ene Jan Daanen, lees ik. Vorige maand is hij gestorven op 80-jarige leeftijd. 'Nou, wat vind je daar nou toch van, oma?' mompel ik. 'Eén of andere Jan die ineens voor de rest van de tijd boven op jou ligt.' Je zegt niks terug. Ik hoor de bomen ruisen. De laatste bladeren, droog als papier, laten los. Dwarrelen rond. De winter zet in, de lucht is koud vandaag. Huiverend duw ik mijn kraag wat hoger. 'Nog een half jaartje mag je hier liggen, dan is het over. Ga je naar het knekelhuis, oma. Moeten ze eerst Jan weer van je afhalen.' Weer zeg je niks. In de verte hoor ik de trein naar Gouda. Tien voor twaalf. Als ik knarsende voetstappen mijn kant op hoor komen, vertrek ik. Bij de uitgang kijk ik om en zie een oude vrouw knielen. Ze zet een pot chrysanten neer. Voor Jan.
'Het wordt tijd dat je gaat, oma', denk ik. 'Het wordt tijd om te gaan.'

vrijdag 18 december 2009

Dag dag.....

'Dag!'Zeg ik en ik kijk nog eens goed. Naar Hans, naar Irene, naar Peter, naar iedereen die afscheid van me neemt. Zo'n vijftig mensen geef ik vandaag een hand, een kus. Met bijna iedereen maak ik een praatje. “He, Frank, weet je nog, toen we daar samen zaten? Die hele tafel vol tegenover ons! Tjaaa ......', lachend bespreken we de gebeurtenis. Gedeelde herinnering.
Ik kijk nog eens goed, zie hem gaan, linksaf de gang in. Net als al die anderen die ik vast nooit meer zie.

Kwart over zes is het en iedereen is weg. Ik ruim de boel op, doe de gebaksschotels en vorkjes in de afwasser. De bos bloemen haal ik uit de vaas, het water gooi ik weg. De lege vaas zet ik bovenin de kast, naast de schalen.
Terug in mijn kamer trek ik mijn jas aan en kijk nog eens goed om me heen. Buiten is het donker, de stad is een zee van lichtjes. Ik zie dat het sneeuwt. 'Dag', zeg ik tegen de schoonmaker, 'werkse nog, ik ga! Dit was mijn laatste werkdag hier.' Terwijl ik de gang afloop hoor ik dat hij mijn kamer stofzuigt.

woensdag 16 december 2009

stromen

Plotseling voel ik het, een straaltje snot. Razendsnel stroomt het uit mijn linkerneusgat. Zomaar ineens is het daar. Ik wist niet dat ik verkouden was?! Blijkbaar ben ik dat wel. Naarstig zoek ik een zakdoekje. In mijn jaszak. In mijn tas: het grote vak, het kleine vak, in dat vak daar ergens tussenin! Nergens, nergens heb ik zakdoekjes! 'Oh, hoe moet ik dit oplossen?', denk ik. Ik snif nog eens, probeer het snot zo binnen te houden. Maar het lukt niet. Waterdun is het en het wil eruit! Gelukkig zit ik nu nog alleen maar straks, bij het volgende station stappen er altijd veel in. 'Nou, dan zit er niks anders op.' Ik pak de punt van mijn sjaal en veeg. Hopla! Zo, opgelost. Uit voorzorg houd ik mijn hoofd heel rechtop, ietsje naar achteren gekanteld zelfs. De trein stopt en stroomt onmiddelijk vol.

zondag 13 december 2009

Birds

We wandelen door het weidse landschap, koude wind prikt in onze gezichten. Aan de overkant van de sloot, een stuk lager dan hier op de dijk, wemelt het van de Rotganzen. Ze slaken schrille kreten. Wij wandelen en praten. Plotseling horen we geklapwiek. Als we opkijken zien we dat een honderdtal ganzen opstijgt, opgeschrikt door een tractor.
We minderen vaart, bekijken het schouwspel en zien dat de zwerm recht op ons af komt. 'Kaaakaakaaakaaa ' schreeuwen ze. 'Birds!' denk ik. Enkele meters voor ons gaat de zwerm steil omhoog, vliegt over onze hoofden en landt aan de andere kant van de dijk in het meer. Even is het weiland stil en leeg. Maar niet voor lang. De eerste verkenners stijgen op uit het water, vliegen laag over het land, roepen 'Kaakaakaa'. De zwerm keert terug. Wij versnellen onze pas.

zaterdag 12 december 2009

oorverdovend stil

Buiten is het grauw, koud en mistig. Hier, achterin de auto, is het warm. Te warm. Mijn wangen branden, zweet prikt onder mijn oksels en op mijn rug. Het stinkt hier en ik heb pijn!
De ruimte is zo nauw! Ik probeer mijn jas uit te trekken maar het lukt me niet mijn armen naar achteren te bewegen. Even kreun ik. 'Ssst!' zegt hij, 'stil! Ik wil je niet horen!' 'Sorry', mompel ik. 'Kop dicht!' gromt hij en kijkt schuin naar achteren. Ik zie dat zijn hoofd rood is, rood en bezweet.
Dan begint mijn maag weer, als een langzaam draaiende centrifuge. En onderin schuurt die grote steen. Het doet zo'n pijn, ik kan niet stil blijven zitten, moet wiegen. 'Ooooh , kreun ik, 'godverdegodverdomme, dit doet zeeeeeer. Laat me er toch uit, ik ga wel lopen verdomme!' 'Wat zegt ze' , vraagt ze hem. 'Wat zegt dat wijf?' ' Hij schampert, haalt zijn schouders op. Ze lacht, laatdunkend.
Ooit heb ik geleerd pijn om te zetten in kracht. Ooit. Ik weet nog precies hoe het moet. Pijn moet je kanaliseren. Bij elke uitademing. Daar komt het. De Pijn. Met een enorme kracht sla ik hun koppen tegen elkaar. De knal daarna is oorverdovend.
Als ik uit de auto kruip merk ik dat het sneeuwt. Om mij heen is het stil. Oorverdovend stil.

chocoladewind

Als ik de voordeur open, ruik ik het: de geur van chocolade. 'Aha, Oostenwind', denk ik direct. Want zo werkt het hier in de Zaanstreek. Iedereen die ten Westen van de chocoladefabrieken woont, zal denken als ik. De geur van chocolade betekent: Oostenwind. Oostenwind is hier Chocoladewind!
Ik stap naar buiten en kijk naar de hemel. Blauw, ijzigblauw is het boven me, het licht is scherp door de poollucht, de hemel bijna wolkenloos. Een paar strepen doorkruisen elkaar. Het ene vliegtuig vloog naar het zuid-westen, het andere naar het noord-oosten. Ze zijn allang al weg, hun koersbepaling hangt daar nog.

De koude lucht maakt dat ik wolkjes adem. Ik trek mijn wollen pet tot over mijn oren, duw mijn kraag omhoog en wandel naar het dorp.